Tijdig klagen; het vervolg
In juni van dit jaar is door mij geschreven over het belang van tijdig klagen door de koper bij de verkoper indien een product gebrekkig is. Hieronder wordt verder ingegaan op de vraag wat beide partijen moeten stellen en bewijzen. Op 12 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3593, Far Trading/Edco Eindhoven) heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de bewijslastverdeling en de daarbij behorende stelplicht van partijen.
De uitspraak van de Hoge Raad ziet op de klachtplicht die is opgenomen in de artikelen 6:89 BW en 7:23 BW. Voor de werking van de artikelen 6:89 BW en 7:23 BW verwijs ik naar het artikel Tijdig klagen en de gevolgen bij niet voldoen daaraan.
In het arrest ging het om het volgende. In 2000 verkoopt Far aan Edco een lading Kipling-petjes voor een waarde van om en nabij USD 275.000,-. Ruim twee maanden na levering klaagt Edco over de kwaliteit van de petjes en weigert betaling. Een jarenlange rechtsstrijd volgt, waarna het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2013 vaststelt dat Edco niet tijdig heeft geklaagd over de non-conformiteit van de petjes. Als verweer voert Edco in cassatie aan dat het hof in zijn beoordeling had moeten nemen of Far enige nadeel heeft ondervonden door het – in zekere zin geringe – tijdsverloop tot aan de klacht.
Maatstaven klachtplicht
Bij de vraag of tijdig is geklaagd moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder:
• de aard en inhoud van de rechtsverhouding;
• de aard en inhoud van de prestatie;
• de aard van het gestelde gebrek in de prestatie;
• of de schuldenaar nadeel lijdt door de tijd die is verstreken voordat is geklaagd.
Verdeling stelplicht en bewijslast
De verdeling van de bewijslast en de stelplicht, zoals door de Hoge Raad geformuleerd in het arrest, wordt ter illustratie uitgewerkt in de vorm van een casus. Stel dat meneer X zijn verkoper aanspreekt tot vergoeding van een kapot onderdeel van een product. De rechter hoeft in dit geval niet ambtshalve te onderzoeken of meneer X aan zijn klachtplicht heeft voldaan. Deze komt pas aan de orde indien de verkoper stelt dat meneer X te veel tijd heeft laten verstrijken na het moment waarop het vermeende onderdeel kapot ging en dus stelt dat meneer X niet tijdig heeft geklaagd zoals bedoeld in art. 6:89 BW of (in dit geval) art. 7:23 BW.
Indien de verkoper het verweer voert dat niet tijdig is geklaagd, zal meneer X moeten stellen en zo nodig te bewijzen dat en op welk moment hij heeft geklaagd. De reden om dit onderdeel van de stelplicht en bewijslast bij meneer X neer te leggen, is dat de artikelen 6:89 BW en 7:23 BW de strekking hebben de schuldenaar (hier de verkoper) te beschermen. Dat is vooral zo nu de informatie over de wijze waarop is geklaagd en wanneer dat is gebeurd bij uitstek het beste gedaan kan worden door de schuldeiser (hier meneer X).
Vervolgens moet de verkoper aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval aantonen dat niet tijdig is geklaagd. Daarmee rust de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten die een beroep op de klachtplicht kunnen dragen in beginsel op de verkoper. Logisch ook, want het door de verkoper gevoerde verweer is immers voor hem een bevrijdend verweer. In het arrest Ploum/Smeets I uit 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BB3733), werd door de Hoge Raad nog geoordeeld dat de schuldeiser moest bewijzen dat hij tijdig had geklaagd. Nu draagt de schuldenaar de bewijslast (en het bewijsrisico) ten aanzien van het niet tijdig klagen. De verkoper moet dus de feiten en omstandigheden stellen en zo nodig bewijzen waaruit naar voren komt op welk moment meneer X heeft ontdekt of had behoren te ontdekken dat de verrichte prestatie niet aan de overeenkomst beantwoord. Tevens moet de verkoper stellen en zo nodig bewijzen dat het tijdsverloop vanaf dat moment tot aan het moment waarop meneer X heeft geklaagd te lang was, waardoor sprake is van niet tijdig klagen.
Wanneer meneer X vindt dat de verkoper geen nadeel heeft ondervonden van het tijdsverloop en om die reden daarop geen beroep kan doen, dan zal meneer X dat uitdrukkelijk naar voren moeten brengen in de procedure. Daarna is het aan de schuldenaar om te bewijzen dat wel sprake is van nadeel. Indien de schuldenaar dat niet doet zal de rechter dit onderdeel niet ambtshalve onderzoeken. Dat dit onderdeel belangrijk is laat Far Trading/Edco Eindhoven zien. Nu Edco niets had gesteld over het ontbreken van enig nadeel door het tijdsverloop, mocht het hof terecht oordelen dat haar klacht uit juli 2000 – ruim twee maanden na levering – te laat was.
29 augustus 2018
Anneline Nieuwenhuijse