Faillissement van een VOF leidt niet langer per se tot faillissement van de vennoten

In 1927 oordeelde de Hoge Raad dat een faillissement van een vennootschap onder firma (VOF) ook het faillissement van de vennoten tot gevolg had.

In een arrest uit 2009 herhaalde en bevestigde de Hoge Raad dit automatisme. Wel wees de adviseur van de Hoge Raad toen erop dat inmiddels één uitzondering gold. Als op een vennoot van de VOF de schuldsaneringsregeling van toepassing was verklaard, betekende het faillissement van de VOF niet zijn persoonlijke faillissement.
In een arrest van 6 februari 2015 koos de Hoge Raad een nieuwe lijn. Hij gaat nu ervan uit dat in het faillissement van een VOF niet per se het faillissement van een vennoot tot gevolg heeft.
Beslissend bij een faillissementsverzoek is dat een debiteur verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden zijn crediteuren te betalen. Als een VOF zijn schulden niet meer betaalt, hoeft dat niet te betekenen dat een vennoot zelf niet voldoende privévermogen heeft om zijn privéschuldeisers en die van de VOF te betalen. De VOF heeft een eigen afgescheiden vermogen. Dat moet worden onderscheiden van het privévermogen van de vennoten. Een vennoot kan een verweermiddel dat enkel aan hem toekomt, aanvoeren tegen de vordering van de aanvrager van een faillissement. Als een vennoot in privé een tegenvordering heeft op die aanvrager, dan kan die vennoot  verrekenen. Verrekening is een vorm van betaling. De vennoot verkeert dan niet in de positie dat hij heeft opgehouden te betalen.  Dit brengt de Hoge Raad tot de slotsom dat het niet noodzakelijk is dat het faillissement van de vennoten steeds en zonder meer intreedt als gevolg van het faillissement van de VOF.
De Hoge Raad stelt verder dat toepassing van de andersluidende regel uit 1927 niet meer van deze tijd is vanwege de invoering van de schuldsaneringsregeling die openstaat ook voor  natuurlijke personen met zakelijke schulden. Verder is toepassing van die oude regel strijdig met de EU Insolventieverordening. Die verordening draagt de rechter op om afzonderlijk te bepalen welke rechter bevoegd is, wanneer het faillissement wordt aangevraagd van vennoten die in verschillende EU lidstaten wonen. De regel dat het faillissement van de VOF automatisch ook tot gevolg heeft het faillissement van buitenlandse vennoten, doorkruist dan ook de verordening. Tenslotte wijst de Hoge Raad erop dat toepassing van de oude regel in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten voor de Mens (EVRM). Dat artikel bepaalt  dat voor de vaststelling van zijn burgerlijke rechten en plichten elk individu recht heeft op een eerlijk proces door een onpartijdige rechter. Het gaat dan te ver om een vennoot in privé failliet te verklaren zonder dat dat verzoek ook ten aanzien van hem afzonderlijk is gedaan en zonder dat onderzocht is of hij ook in privé verkeert in de toestand dat hij ophield te betalen.
De gevolgen voor de praktijk zullen zijn dat indien een schuldeiser niet alleen de VOF maar ook de vennoten failliet wil verklaren, hij dat afzonderlijk voor elk van hen zal moeten verzoeken.  Hij moet dan voor elk van hen stellen dat zij hebben opgehouden te betalen. De schuldenaar die vennoot is van een VOF kan zich verweren tegen een persoonlijk faillissement door aan te voeren dat niet afzonderlijk zijn faillissement is aangevraagd. Ook kan hij een eventuele privé vordering verrekenen met de schuld aan de persoon die het faillissement van de VOF aanvraagt.
Peter Pijpelink  

2 april 2015