HR 5 september 2014: geen bestuurdersaansprakelijkheid, want een slechtere zekerheidspositie impliceert nog geen schade bij schuldeiser

De Hoge Raad heeft zich begin deze maand gebogen over de vraag naar aansprakelijkheid van een bestuurder van een aantal besloten vennootschappen. De bestuurder in kwestie was namens die vennootschappen de verplichting aangegaan om een eerste pandrecht te verstrekken, terwijl hij wist dat de betreffende vennnootschappen slechts een tweedepandrecht zouden kunnen verstrekken.

Uitgangspunt is dat wanneer een vennootschap tekortschiet in de nakoming haar verplichtingen, alleen die vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade.

Het is echter onder bijzondere omstandigheden mogelijk, dat naast de aansprakelijkheid van de vennootschap, ook de bestuurder van de vennootschap aansprakelijk is. Daarvoor is vereist dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of daarvan sprake is, hangt weer af van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.

Indien een bestuurder namens een vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt.

In het geval waar de Hoge Raad zich begin deze maand boog, werd de bestuurder van een aantal vennootschappen aansprakelijk gesteld voor een bedrag van 2 miljoen euro. Hij zou onzorgvuldig hebben gehandeld, door namens de vennootschappen verplichtingen aan te gaan tot verlening van eerste pandrechten, terwijl hij wist of behoorde te weten dat die vennootschappen daaraan niet zouden kunnen voldoen. De bestuurder wist of behoorde te weten dat de vennootschappen onvoldoende verhaal zouden bieden.

De Hoge Raad overweegt dat bestuurder wellicht inderdaad kan worden verweten dat hij namens de vennootschappen een verplichting is aangegaan, waarvan hij wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschappen deze niet zouden kunnen nakomen. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat dit verwijt pas tot aansprakelijkheid van de bestuurder kan leiden, indien de bestuurder wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de partij jegens wie de verplichting niet kan worden nagekomen, als gevolg van het niet nakomen van de verplichting ook schade zou lijden.

De bestuurder kwam met partij X overeen dat een eerste pandrecht zou worden verkregen. Uiteindelijk bleek de vennootschap die verplichting jegens X niet na te kunnen komen. Er kon slechts een tweede pandrecht worden verkregen. Dit brengt echter volgens de Hoge Raad nog niet mee dat X daardoor ook schade lijdt.

De betreffende partij X had onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat de door haar geleden schade als gevolg van het niet verkrijgen van eerste pandrechten, voorzienbaar was op het moment dat de bestuurder namens de vennootschappen de verplichting tot het vestigen van die pandrechten aanging. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat partij X, anders dan was overeengekomen, geen eerste maar een tweede pandrecht heeft verkregen, nog niet meebrengt dat X daardoor ook schade lijdt, laat staan dat zulks bij het aangaan van de verplichting voor de bestuurder in kwestie voorzienbaar was.

W. Spa-Brinkhuis

30 september 2014