Gebreken aan opgeleverd werk en het herstel daarvan

In de praktijk zien we veel gevallen waar het gaat om een opgeleverd bouwwerk, dat (volgens de opdrachtgever) gebreken vertoont. De vraag stelt zich dan wie gehouden is deze gebreken te herstellen.
Vaak is het vertrouwen in de aannemer aan wie de opdracht is gegund, fors gedaald wanneer gebreken worden geconstateerd. Een opdrachtgever zal er dan ook wellicht eerder de voorkeur aan geven om een derde in te schakelen om de gebreken te herstellen.
Recent heeft de rechtbank Oost-Brabant nog eens uiteengezet op welke wijze moet worden gehandeld wanneer het gaat om herstel van gebreken (uitspraak d.d. 16 juli jl.). In het kort komt de uitspraak van de rechtbank hierop neer, dat de oorspronkelijke aannemer altijd in de gelegenheid moet worden gesteld om de gebreken te herstellen. Daarnaast mag die aannemer bepalen op welke wijze dat herstel gebeurt.
In de onderhavige zaak ging het om de bouw van een appartementencomplex, waarbij het bestek een garantietermijn van 10 jaar ter zake de dakbedekking bepaalde.
Na oplevering bleek het dak op meerdere plaatsen te lekken. De opdrachtgever meende dat sprake was van een constructief probleem. De opdrachtgever stelde zich op het standpunt dat het gehele dak kosteloos door de aannemer moest worden vervangen. De aannemer gaf aan dat het niet nodig was om het gehele dak te vervangen. Herstel van de betreffende lekkageplekken zou voldoende zijn. Na het herstel van de betreffende plekken, was inderdaad niet langer sprake van lekkage.
De opdrachtgever nam daarmee echter geen genoegen en liet volledige vervanging van het dak door een derde uitvoeren. De daarmee gepaard gaande kosten wilde de opdrachtgever verhalen op de aannemer.
De rechtbank stelt echter voorop dat de aannemer een herstelmogelijkheid moet worden geboden, nu op een aannemingsovereenkomst artikel 7:759 BW van toepassing is. Wanneer het werk na oplevering gebreken vertoont, dient de opdrachtgever de aannemer in de gelegenheid te stellen die gebreken binnen een redelijke termijn te herstellen, tenzij dat niet van de opdrachtgever kan worden gevergd. Uit artikel 7:759 BW volgt dus een aanspraak van de aannemer op de opdrachtgever om de gebreken voor eigen rekening te herstellen.
Het is dan volgens de rechtbank ook de aannemer die bepaalt op welke manier de gebreken door hem worden hersteld. Daarbij gelden volgens de rechtbank wel twee normen. Allereerst de eisen van goed en deugdelijk werk en ten tweede de aannemingsovereenkomst die partijen hebben gesloten.
Wanneer het herstel zoals uitgevoerd door de aannemer niet leidt tot een structurele opheffing van de gebreken, dan mag (en moet) de aannemer in beginsel verdergaan met het herstel tot de gebreken zijn hersteld, tenzij dat van de opdrachtgever niet (meer) kan worden gevergd.
De opdrachtgever in de onderhavige zaak ontving dan ook geen vergoeding van de gemaakte kosten voor de volledige vervanging van het dak.
Immers, de opdrachtgever had de aannemer wel in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen, maar slechts op een door de opdrachtgever voorgeschreven wijze. Dat is niet in lijn met artikel 7:759 BW. Bovendien stond het volgens de rechtbank niet vast dat de gehele constructie van het dak moest worden vervangen en werd dat ook door de aannemer gemotiveerd betwist.  
Het is daarom van groot belang dat opdrachtgevers, wanneer zij menen dat het aan hen opgeleverde werk gebreken vertoont, de aannemer in de gelegenheid te stellen de gebreken te verhelpen. De opdrachtgever moet dan eerst afwachten op welke wijze de aannemer dat wenst te doen. De opdrachtgever moet geen eigen herstelwijze voorschrijven.
Blijkt daarna dat de aannemer de gebreken in het werk niet structureel kan opheffen, dan komt een vervangende schadevergoeding aan de orde. Dit kunnen bijvoorbeeld de kosten voor herstel door een derde zijn. Toepassing van artikel 7:759 BW laat verder de aanspraak van de opdrachtgever op vergoeding van de vanwege de gebreken ontstane schade onverlet.
Willemijn Spa-Brinkhuis

augustus 2014