Opgebouwde vakantiedagen en hun waarde na einde dienstverband

Bij einde van zijn dienstverband heeft een werknemer recht op uitbetaling zijn opgebouwde, maar nog niet opgenomen, vakantiedagen. Ten aanzien van de waarde van die vakantiedagen geldt de wettelijke regeling, tenzij werkgever en werknemer daarover een andere regeling zijn overeengekomen. De wettelijke regeling schrijft voor dat de werknemer recht heeft op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over een tijdvak overeenkomstig de aanspraak op vakantie.

In de praktijk blijkt vaak discussie te ontstaan over wat nu precies onder het begrip “het loon” valt. De rechtbank Amsterdam heeft op 29 juni 2012 een uitspraak gedaan over de manier waarop moet worden vastgesteld welk loon de werkgever moet voldoen over de uit te keren vakantiedagen. Hierbij is niet alleen het Nederlandse recht, maar ook het Europese recht van belang. In het Europese Handvest is het recht van een werknemer op een doorbetaalde vakantie neergelegd. Dat recht is vervolgens uitgewerkt in een Europese richtlijn en de Nederlandse wet moet daar vervolgens weer mee in overeenstemming zijn. De uitleg van de Europese richtlijn heeft dan ook effect op de uitleg van de Nederlandse wet.

In de Europese richtlijn wordt het begrip “loon” heel ruim uitgelegd. Het vakantieloon over één dag moet gelijk zijn aan de waarde van een aan het einde van de arbeidsovereenkomst uit te betalen vakantiedag. Hieruit volgt dat niet alleen het ‘kale’ bruto salaris van belang is, maar alle componenten die samenhangen met de taken die in zijn arbeidsovereenkomst aan hem zijn opgedragen en waarvoor hij een financiële vergoeding ontvangt.

De rechtbank Amsterdam heeft nu concreet deze componenten benoemd en toegelicht. Een structureel toegekende bonus behoort volgens de rechtbank ook tot die componenten zolang de bonus afhankelijk is van de inspanningen van de werknemer. Daarnaast telt volgens de rechtbank ook mee de werkgeversbijdrage pensioenpremie. De werkgever zou die bijdrage immers ook hebben betaald als de werknemer tijdens de opgebouwde vakantiedagen nog in dienst was gebleven. Uit het voorgaande volgt dat het uitgangspunt is dat de werknemer bij uitbetaling van de vakantiedagen niet in een nadeliger positie mag komen te verkeren dan wanneer hij in dienst zou blijven en de vakantiedagen zou opnemen.

De uitspraak van de rechtbank Amsterdam kunt u hier nalezen.