Voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst is nog steeds mogelijk

Op 23 december 2016[1] heeft de Hoge Raad zich over de vraag moeten buigen of het onder de Wet werk en zekerheid nog steeds mogelijk is om aan de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden.

Een verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt vaak door de werkgever gevorderd na een ontslag op staande voet. Zoals u wellicht weet is een ontslag op staande voet een zeer ingrijpende maatregel; de werknemer verliest niet enkel zijn baan, maar hij heeft bovendien ook geen recht op een werkloosheidsuitkering. Het is ook niet voor niets dat een dergelijk ontslag vaak leidt tot een gerechtelijke procedure tussen de werkgever en de werknemer. De werknemer heeft immers niets te verliezen.

Mocht de werknemer in de procedure in het gelijk worden gesteld, dan is het ontslag onterecht gegeven. De werkgever zal dan niet enkel het loon moeten betalen vanaf het moment van ontslag, maar hij zal tevens de werknemer weer in dienst moeten nemen. De werkgever kan zich hier tegen beschermen door een voorwaardelijk ontbindingsverzoek in te dienen bij de kantonrechter. In een dergelijk verzoek wordt aan de kantonrechter gevraagd om – wanneer blijkt dat het ontslag onterecht is gegeven – de arbeidsovereenkomst alsnog te ontbinden vanwege een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen de werkgever en de werknemer.

Na de invoering van de Wet werk en zekerheid bestond er echter veel onduidelijkheid over het feit of een voorwaardelijk ontbindingsverzoek nog kon worden ingediend. De manier waarop de werknemer zijn ontslag moet aanvechten is namelijk veranderd. De werknemer kan zijn ontslag niet meer buitengerechtelijk aanvechten, maar hij zal zich direct moeten wenden tot de rechter waarbij hij de vernietiging van het ontslag vordert. Tegen deze beslissing van de rechter staat sinds 1 juli 2015 hoger beroep open.

Juist dit zorgt voor verwarring wanneer de kantonrechter oordeelt dat het ontslag terecht is gegeven. Een voorwaarde voor het indienen van een verzoek is immers dat het ontslag onterecht is gegeven. Wat blijkt echter, ook bij een terecht ontslag heeft de werkgever er belang bij om het verzoek in te dienen. De mogelijkheid bestaat namelijk dat de werknemer tegen de beslissing in hoger beroep gaat en de arbeidsovereenkomst alsnog wordt hersteld.

Met het oog hierop vorderen werkgevers dus ook bij een terecht ontslag alsnog graag een voorwaardelijk ontbinding. Dit werd echter niet in alle gevallen gehonoreerd waardoor het rechtsonzekerheid bestond.

De Hoge Raad heeft op 23 december 2016 de onduidelijkheid omtrent de ontbinding weggenomen. In deze zaak ging het om een werkgever die haar werknemer op staande voet had ontslagen vanwege ongewenst gedrag op de werkvloer. De werknemer verzocht onder meer de vernietiging van het ontslag en de werkgever verzocht op haar beurt de voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad kwam tot de slotsom dat ook onder het nieuwe recht, de werkgever voldoende gerechtvaardigd belang heeft om een voorlopig ontbindingsverzoek in te dienen.

[1] Hoge Raad 23 december 2016 (ECLI:NL:PHR:2016:998)

3 januari 2017

Anneline Nieuwenhuijse