Vergoedingsbeding in samenlevingsovereenkomst in strijd met goede zeden?

De rechtbank Rotterdam antwoordde onlangs op de vraag: Is een vergoedingsbeding in een samenlevingsovereenkomst, inhoudende dat bij verbreking van de samenwoning de man aan de vrouw € 12.000,- per jaar voor ieder jaar dat de samenleving heeft geduurd, in strijd met de goede zeden?

In deze zaak hadden partijen een affectieve relatie met elkaar. In maart 2010 zijn ze gaan samenwonen en in augustus 2011 werd een samenlevingsovereenkomst gesloten. In die overeenkomst werd de volgende bepaling opgenomen: “bij verbreking van de samenleving anders dan door overlijden, huwelijk of geregistreerd partnerschap tussen partijen, zal de man voor eider jaar dat de samenwoning tussen partijen heeft geduurd aan de vrouw vergoeden een bedrag van € 12.000,- per jaar…”

De relatie en samenwoning is in 2016 beëindigd. De vrouw vordert op grond van dit beding € 74.000,- van de man.

De man vordert een verklaring voor recht dat het beding nietig is op grond van 3:40 BW omdat aan hem een in tijd oplopende boete wordt opgelegd in het geval van verbreking van de samenwoning, wat de inhoud en strekking van het beding onzedelijk maakt. De vrouw voerde daar tegen aan dat het beding valt onder de contractsvrijheid en dat partijen wisten waar zij aan toe waren bij ondertekening van de overeenkomst.

Uit de door de vrouw afgelegde verklaring blijkt, dat de man vanwege de samenwoning een verblijfsvergunning voor een jaar kreeg en zij toen een samenlevingsovereenkomst met hem wilde sluiten zodat hij niet zomaar de relatie kon beëindigen en weg kon gaan, wanneer hij na vijf jaar zijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zou hebben. De vrouw heeft derhalve met het beding beoogd dat de man de samenwoning nooit zou kunnen verbreken gelet op de hoogte van het door hem te betalen bedrag. De aan de man opgelegde verplichting komt in strijd met de vrijheid van de man om naar eigen inzicht te beslissen omtrent het samenwonen. Het geldelijk nadeel voor de man dat als sanctie is gesteld bij verbreking van de samenwoning, is in strijd met de goede zede omdat het tot gevolg heeft dat de man hierdoor kan worden geleid bij het nemen van de beslissing die in volle vrijheid behoort te worden genomen. Het inkomen van de man was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet hoog. Het was dan ook te voorzien dat hij de bedwongen geldsom bij verbreking van de samenwoning nooit zou kunnen betalen.

De contractsvrijheid van partijen vindt haar begrenzing in de wet, in het onderhavige geval wegen strijd met de goede zeden. De rechtbank heeft derhalve bepaald dat het beding nietig is op grond van art. 3:40 BW.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBROT:2017:6670

31 januari 2018

Marloes de Houck