Pacht: wanneer is er sprake van het bedrijfsmatig uitoefenen van de landbouw?

In 2007 is de ‘oude’ Pachtwet ingetrokken en de regels omtrent pacht zijn vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Eén van de belangrijkste in 2007 doorgevoerde wijzigingen betreft de eis dat het bij pacht moet gaan om het bedrijfsmatig uitoefenen van de ‘landbouw’. Wat wordt daarmee nu bedoeld? In deze bijdrage een (korte) toelichting.

HET BW

Artikel 7:311 BW luidt als volgt:

Pacht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de verpachter, zich verbindt aan de andere partij, de pachter, een onroerende zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw en de pachter zich verbindt tot een tegenprestatie.

Artikel 7:312 BW luidt als volgt:

Onder landbouw wordt verstaan, steeds voor zover bedrijfsmatig uitgeoefend: akkerbouw; weidebouw; veehouderij; pluimveehouderij; tuinbouw, daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen; de teelt van griendthout en riet; elke andere tak van bodemcultuur, met uitzondering van bosbouw.

BEDRIJFSMATIGHEID

Bedrijfsmatigheid is één van de belangrijkste vereisten voor het bestaan van pacht.

Wat onder bedrijfsmatige uitoefening moet worden begrepen regelt de wet niet. Inmiddels is hebben zich in de rechtspraktijk richtlijnen ontwikkeld ter beoordeling van de vraag wat onder bedrijfsmatige uitoefening van de landbouw moet worden verstaan.

De Pachtkamer van het Gerechtshof te Arnhem heeft in 2009 het bekende arrest Van Boetzelaer/Weenink gewezen (Pk Hof Arnhem 12 mei 2009, Agr.r. 2009/5535). De Pachtkamer overwoog dat een bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte veronderstelt dat sprake is van een complex van economische activiteiten, gericht op winst door uitoefening van de landbouw. Voor de vraag of daarvan sprake is, achtte De Pachtkamer de volgende gezichtspunten in het bijzonder van belang:

a) de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse bedrijfsactiviteiten;

b) de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;

c) het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;

d) de vraag of de gebruiker een hoofdfunctie heeft buiten de landbouw;

Deze punten dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval, aldus Pk Hof Arnhem-Leeuwarden.

De hierboven geformuleerde gezichtspunten/criteria zijn door de Pk Hof Arnhem-Leeuwarden herhaald in onder andere Pk Hof Arnhem 24 december 2013, Agr.r. 2014/5768 (Swellengrebel/Verhoef), Pk Hof Arnhem 2 december 2014, Agr.r. 2015/5813 (Braam/Ten Kate-Kliphuis) en PK Hof Arnhem 3 februari 2015, Agr.r. 2016/5822 (De Jong/De Jong).

DE PRAKTIJK: GEEN BEDRIJFSMATIGE LANDBOUW: BEEINDIGINGSGROND VOOR DE EIGENAAR!

Door de wijzigingen in 2007 kan het zo zijn dat een overeenkomst die vóór de wetswijziging ‘gewoon’ en pachtovereenkomst was die aan alle vereisten voldeed, maar ná de wetswijziging niet meer! Dit blijft niet zonder gevolgen. Immers, indien er geen sprake is van een bedrijfsmatige uitoefening van de landbouw door de pachter kan de eigenaar de pachtovereenkomst beëindigen.

Nu de grondprijzen zijn gestegen naar historische hoogte zijn de financiële belangen enorm. Een eigenaar die er in slaagt om zijn gronden in onverpachte staat te krijgen kan kapitalen verdienen.

Ronny Nobus

21 maart 2015