Opzegging van kredietovereenkomsten door banken
Ondernemers zijn voor de financiering van hun onderneming vaak afhankelijk van de bank en hebben een krediet lopen. Helaas kunnen ondernemers niet altijd aan de verplichtingen behorende bij de kredietovereenkomst voldoen en wordt de kredietovereenkomst, met alle gevolgen van dien, door de bank opgezegd.
Gewoonlijk is in de kredietovereenkomst of de daarbij behorende algemene bankvoorwaarden de opzegging vastgelegd. Toch dient alsnog te worden gekeken of de opzegging ook rechtsgeldig is. In de wet kan daarvoor geen aansluiting worden gevonden want daarin is niets over de opzegging opgenomen.
In 2003 heeft het Gerechtshof Arnhem hierin voor het eerst een richtinggevend arrest gewezen en de omstandigheden geformuleerd welke van belang zijn bij de beoordeling van de vraag of een kredietovereenkomst mag worden opgezegd.
In het arrest overwoog het Hof dat wanneer uit de overeenkomst blijkt dat er kan worden opgezegd de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval met zich mee kunnen brengen dat er slecht sprake is van een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst als er een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. Tevens heeft de bank, gelet op haar maatschappelijke functie, een bijzondere zorgplicht ten opzichte van haar cliënten en derden. Uit die zorgplicht vloeit voort dat de opzegging moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Of een bank daaraan voldoet is wederom afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Eind 2014 heeft de Hoge Raad zich over de opzegging van kredietovereenkomsten uitgelaten en bepaald dat er een strengere maatstaf dient te worden gehanteerd. Banken zijn in beginsel gerechtigd om van hun opzeggingsbevoegdheid die volgt uit de kredietovereenkomst en de algemene bankvoorwaarden, gebruik te maken tenzij dit gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De Hoge Raad verwijst hiermee naar artikel 6:248 lid 2 BW. Ook verwijst de Hoge Raad naar de zorgplicht die voortvloeit uit de algemene bankvoorwaarden en stelt dat de bank naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening moet houden. De concrete invulling van artikel 6:248 lid 2 BW gebeurt nog steeds veelvuldig aan de hand van o.a. de omstandigheden van het geval zoals men dat ook deed in de uitspraak van 2003.
Hoewel er dus sinds 2014 een nieuw criterium ligt is het dus maar de vraag hoe groot het verschil in praktische uitwerking zal zijn. Opvallend is wel dat het arrest uit 2014 tot op heden een van de weinige uitspraken is waarin de opzegging als onaanvaardbaar is beoordeeld.
Marloes de Houck
29 december 2015