Matiging van het boetebeding

In overeenkomsten wordt met grote regelmaat een boetebeding opgenomen. Een boetebeding is een afspraak tussen partijen over het betalen van een boetebedrag indien een partij één of meer verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet nakomt. Het bedrag kan enorm oplopen doordat vaak wordt afgesproken dat het bedrag moet worden betaald per dag dat de overtreding voortduurt of per overtreding zelf. Dit kan grote financiële gevolgen hebben voor de contractspartij.

In het wetboek staat te lezen dat de rechter de boete ‘slechts’ mag matigen indien de ‘billijkheid dit klaarblijkelijk eist’. Dit betekent dat van de matigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt indien op grond van bijzondere omstandigheden het voldoen van de boete tot onredelijke gevolgen voor die partij leidt. Hiervan is over het algemeen niet snel sprake waardoor men terughoudend behoort te zijn.

Over deze maatstaf heeft de Hoge Raad op 16 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:207) een arrest gewezen. In die zaak ging het om een contractuele boete die inmiddels was opgelopen tot €1.230.000,-(!) De rechtbank had deze boete vervolgens gematigd tot €26.500,-. Het gerechtshof was zelfs nog een stap verder gegaan en had de boete gematigd tot €21.150,-. De partij aan wie de boete moest worden voldaan stapte naar de Hoge Raad en stelde dat de rechtbank en het gerechtshof de matigingsbevoegdheid niet met terughoudendheid hadden toegepast.

De Hoge Raad ging hier niet in mee en overwoog als volgt:

“De in art. 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts grond kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.”

Vervolgens overwoog de Hoge Raad dat de rechtbank en het hof de maatstaf juist hadden toegepast. Het oordeel dat het boetebeding tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat zou leiden, was namelijk gebaseerd op de relevante feiten en omstandigheden waardoor de maatstaf juist was toegepast.

Hoewel van de bevoegdheid tot matiging terughoudend gebruik moet worden gemaakt, willen wij u er op wijzen dat met regelmaat de boete door de rechter wordt gematigd. Het kan dus nooit kwaad om de rechter op deze matigingsbevoegdheid te wijzen.

Hoge Raad 16 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:207)

23 maart 2018 

Nathalie van Poucke