De Hoge Raad spreekt zich uit over de aanvang van de korte verjaringstermijn

Verjaring is een leerstuk dat de gemoederen blijft bezighouden. Het is ook niet voor niets dat het onderwerp in de afgelopen jaren aanleiding is geweest voor een stroom aan jurisprudentie. De wet kent kortgezegd een tweetal verjaringstermijnen. Ten eerste bestaat de ‘lange’ verjaringstermijn van 20 jaar waarbij de termijn begint te lopen op het moment dat de vordering is ontstaan (artikel 3:306 BW). Ten tweede kent de wet, voor bepaalde vorderingen zoals een vordering tot betaling van schadevergoeding, een ‘korte’ verjaringstermijn van vijf jaar (3:310 BW). Deze termijn begint echter pas te lopen op het moment dat de benadeelde bekend is geworden met de schade én de persoon die voor de schade aansprakelijk is.

De Hoge Raad heeft zich op 31 maart 2017[1] uitgesproken over de korte verjaringstermijn. In deze zaak ging het om een horecabedrijf dat in 1998 te kampen had met wateroverlast. De overlast zou zijn veroorzaakt door werkzaamheden in de omgeving. In februari 2003 heeft het horecabedrijf de Gemeente en het Waterschap aangeschreven en hen aansprakelijk gesteld voor de schade. In de brief stond onder andere te lezen dat de schade zou zijn veroorzaakt door ‘het Waterschap en/of Rijkswaterstaat’. De aansprakelijkheid werd echter door beiden afgewezen. Enkele jaren later schrijft het bedrijf alsnog Rijkswaterstaat aan. Rijkswaterstaat beroept zich echter op verjaring omdat de termijn van vijf jaar ruimschoots is overschreden.

Niet enkel Rijkswaterstaat, maar ook de rechtbank en het hof zijn de mening toegedaan dat de vordering is verjaard. Immers, uit de brief van 2013 blijkt dat het bedrijf kennelijk op de hoogte was dat de schade mogelijk kon worden toegewezen aan Rijkswaterstaat.

De Hoge Raad gaat hier echter niet in mee en overweegt dat de verjaringstermijn van vijf jaar pas begint te lopen wanneer de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering in te stellen. Dat de benadeelde bekend is geworden met de mogelijkheid dat een bepaalde persoon de schade heeft veroorzaakt, is onvoldoende om aan te nemen dat bij hem voldoende zekerheid bestaat over de aansprakelijke persoon.

[1] HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:552 https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2017:552

12 mei 2017

Nathalie van Poucke