De Hoge Raad spreek zich uit over servicekosten in de vrije huursector

De wet bepaalt dat de betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot de servicekosten gelijk is aan hetgeen de huurder en verhuurder zijn overeengekomen. Uit de bewoordingen van de wet valt dus af te leiden dat er contractsvrijheid bestaat.

In de jurisprudentie wordt echter vaak aangenomen dat de kosten ook redelijk moeten zijn. Met andere woorden, de kosten moeten in verhouding staan tot de waarde waarvoor de servicekosten worden betaald.

Onlangs zag het gerechtshof dat echter anders en overwoog dat contractsvrijheid voorop stond. Tegen deze uitspraak werd cassatie ingesteld en de Hoge Raad heeft d.d. 24 april 2020[1] zich hierover uitgesproken.

De Hoge Raad vernietigt het vonnis van het gerechtshof en stelt dat de uitleg van het gerechtshof niet in het stelsel past. Door de uitleg van het hof zouden immers enkele verplichtingen van de verhuurder, zoals de verplichting tot het overleggen van specificaties van de servicekosten zinloos worden en zou er afbreuk worden gedaan aan de wettelijke bescherming die aan huurder wordt geboden. 

Het voorgaande betekent dat de overeengekomen servicekosten tussen verhuurder en huurder redelijk moeten zijn en contractsvrijheid derhalve niet voorop staat.

[1] https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2020:808

30 juni 2020

Nathalie van Poucke