Beroep op vernietiging borgstelling door bestuurder van failliete start-up

Regelmatig hoor je verhalen over start-ups die uitgroeien tot succesvolle ondernemingen. Het kan echter ook misgaan zoals bij het veelbelovende technologiebedrijf InfoHubble het geval was. Het bedrijf hield zich met name bezig met het verzamelen en verhandelen van data, maar twee jaar na de oprichting ging het bedrijf al failliet. Na faillissement ontstond er discussie over de afgegeven borgstelling door de bestuurder.

De bestuurder was met de bank een financieringsovereenkomst aangegaan ten bedrage van €750.000,-. Vanwege deze risicovolle financiering wilde de bank – als zekerheid voor de terugbetaling van de lening – dat de bestuurder borg zou staan voor een bedrag van €250.000,-. Na het faillissement van InfoHubble sprak de bank de bestuurder aan uit hoofde van de borgstelling. De bestuurder verweerde zich met het feit dat de borgstelling niet rechtsgeldig was verleend omdat zijn echtgenote nimmer toestemming had verleend. Partijen stapten hierdoor naar de rechter.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden d.d. 27 december 2016[1] overwoog dat bij het aangaan van een borgtochtovereenkomst ingevolge artikel 1:88 lid 1 onder c van het Burgerlijk Wetboek, toestemming van de echtgenoot vereist is. Deze toestemming is echter niet nodig wanneer de borgtochtgever dit doet in ‘de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf’. Dit criterium dient volgens het hof beperkt te worden uitgelegd in verband met de gezinsbescherming en in het bijzonder die van de echtgenoot.

Voorts overwoog het hof dat uit de vaste rechtspraak volgt dat deze uitzondering ziet op de rechtshandeling waarvoor de borgstelling wordt verstrekt en dus niet op de borgstelling zelf. Kortom, het hof diende dus te beoordelen of de kredietovereenkomst met de bank het karakter had van een rechtshandeling die in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf was verricht. De bestuurder was van mening dat dit niet het geval was omdat er sprake was van een uitzonderlijk hoog risico en deed een beroep op vernietiging van de borgtocht.

Het hof ging hier niet in mee en oordeelde dat het geenszins ongebruikelijk is dat het werkkapitaal van een startende onderneming met geleend geld wordt gefinancierd. Hoewel er volgens het hof omstandigheden aan de orde kunnen zijn waardoor het risico zo uitzonderlijk hoog is dat van een gebruikelijke vorm van financiering niet meer kan worden gesproken, was dat in dit geval niet aan de orde. De financiering en tevens de omvang daarvan waren namelijk noodzakelijk en daarnaast waren er geen ongebruikelijke voorwaarden aan de lening verbonden. Hierdoor kwam het hof tot de conclusie dat de rechtshandeling was verricht in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf. De toestemming van de echtgenote was derhalve niet vereist waardoor de borgstelling wel rechtsgeldig was verleend. Het beroep van de bestuurder slaagde niet waardoor de bank zich kon verhalen op de bestuurder. Kortom, hoewel de uitzondering beperkt wordt uitgelegd, oordeelde het hof aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden dat de uitzondering hier wel op opging.

[1] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 december 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:10520)

13 januari 2017

Nathalie van Poucke